Moneyball
Billy Beane, één van de slechtste baseballspelers aller tijden, weet als coach één van de meest opmerkelijkste resultaten neer te zetten met de Oakland Athletics. Als speler is hij zelf het voorbeeld hoe de Amerikaanse scouts ernaast zitten als het om het spotten van de juiste spelers gaat. Aan het roer bij de A's besluit hij het aantrekken van spelers op een andere manier te benaderen. Hij gebruikt hiervoor de harde getallen van de statistiek. In plaats van bijvoorbeeld naar het aantal geslagen punten te kijken, wordt gekeken naar de effect(iviteit) van de geslagen ballen. Het aantal keren dat iemand een honkslag, een tweehonkslag, een drie- honkslag of een homerun slaat, wordt afgezet tegen het aantal beurten dat de speler aan slag is geweest. Deze formule laat zien dat iemand die vaak een honkslag slaat van grote waarde is voor het team, immers de kans dat andere spelers hierdoor kunnen scoren neemt ook toe. Zeker wanneer iemand vaak meer dan één honk slaat. Door het toepassen van deze statistieken is Billy Beane in staat om onopvallende spelers te contracteren uit de Major League en zo met een laag budget een zeer succesvol team samen te stellen.
Ook in de voetbalsport begint de wetenschap, het verzamelen van data en het toepassen van statistieken aan terrein te winnen. Door het spel en de speler grondig te analyseren en minutieus in kaart te brengen, worden specifieke kenmerken en factoren ontdekt die van invloed zijn op het succes. Factoren die een meer objectieve basis hebben dan talent, intuïtie, spelinzicht en creativiteit waar tot nu door de scouts op geselecteerd wordt.
Vergelijkbaar met baseball is er in eerste instantie veel weerstand tegen deze benadering. Een grote club als Real Madrid investeert nog steeds liever heel veel geld in spelers dan in gedegen onderzoek naar wat een goede speler eigenlijk is. De clubs zijn overgeleverd aan de persoonlijke waarnemingen van scouts , de technisch directeur en de mening van de trainer. Billy Beane was gek, totdat bleek dat hij gelijk had.
Ook in de ruimtelijke ordening wordt veel overgelaten aan het gevoel, de creativiteit en persoonlijke mening van de architecten, programmamanagers en (concept)ontwikkelaars. Niet omdat dat perse tot succesvolle plannen leidt, maar simpelweg omdat we niet weten welke factoren bepalend zijn voor een succesvol plan. We 'branden' ons suf, omdat we eigenlijk onvoldoende weten wat de consument nu eigenlijk wil.
Massaal vullen we de leegte met tijdelijke plannen voor tijdelijk gebruik. De recente crisis heeft eens temeer blootgelegd dat bouwen voor de eindgebruiker meer kennis verlangt. In een uiterste poging proberen we onze plannen nu zo flexibel mogelijk te maken door helemaal geen programma meer vast te leggen. Plannen moeten nu 'groeien' hopende dat de intrinsieke kwaliteit van de locatie een vruchtbaar plan oplevert. Makelaars roepen in deze vaak locatie, locatie en nog eens locatie. Ik kan mij echter niet aan de indruk onttrekken dat er nog andere factoren zijn die bepalend zijn voor een succesvol plan. Ook in de Ruimtelijke Ordening geldt: meten is weten! Degene die dit roept is gek, totdat….